Overgenomen van de Blog 16 december 2016 van Wilfred Rubens.
Bij het denken over de toepassing van blended learning is het zinvol om een bepaald model voor blended learning als uitgangspunt te nemen. Het Clayton Christensen Institute onderscheidt zeven modellen. Ik heb deze modellen ook vaker gebruikt. Toch hebben deze modellen beperkingen. Vandaar dat ik deze modellen heb aangevuld, met als resultaat elf modellen voor blended learning.
Afbeelding: iNACOL, The International Association for K–12 Online Learning, Blending Learning: The Evolution of Online and Face-to-Face Education from 2008–2015
http://www.inacol.org/
Het Clayton Christensen Institute hanteert wel een bruikbare definitie van blended learning. Bij blended learning is dan sprake van een formeel onderwijsprogramma waarbij
- een lerende op z’n minst een deel van het programma online op afstand volgt en in enige mate controle heeft over tijd, plaats, pad en/of tempo
- en waarbij de lerende op z’n minst een deel op een fysieke locatie onder supervisie, en weg van thuis, bestudeert.
Bovendien is sprake van een geïntegreerde leerervaring doordat manieren van leren en leerinhouden met elkaar verbonden zijn.
Hun zeven modellen zijn echter gebaseerd op het Amerikaanse K12-onderwijs. Zij houden echter geen rekening met werkplek leren (stage, beroepspraktijkvorming of het toepassen van het geleerde in de dagelijkse werkpraktijk van bijvoorbeeld deeltijd-studenten). Bovendien ligt de focus bij de modellen van het Clayton Christensen Institute op asynchroon leren terwijl synchrone vormen van online leren, zoals het webinar, juist ook didactisch krachtig kunnen zijn.
Daarom wil ik de volgende modellen onderscheiden.
1. Klassikaal ondersteund model
Dit model heeft betrekking op de ‘delivery mode’ classroom aid van Tony Bates. Binnen dit model wordt voornamelijk klassikaal/groepsgewijs lesgegeven. De docent gebruikt een digitale leeromgeving in aanvulling op het klassikale onderwijs. Lerenden vinden er leermaterialen, mededelingen en kunnen er opdrachten inleveren. Daarnaast gebruikt de docent bijvoorbeeld ook een smartboard voor instructie en/of opdrachten of maakt h/zij gebruik van een student response systeem. Dit model is beperkt flexibel. Ik durf er de inhoud van mijn portemonnee op te verwedden dat dit model op dit moment het meeste wordt toegepast in het Nederlands onderwijs.
2. Stadia rotatie model
Dit is het station-rotation model van het Clayton Christensen Institute. Lerenden wisselen in een fysieke ruimte tussen verschillende stadia of stations. De ene keer bekijken ze in groepjes naar een online video, vervolgens werken ze samen aan een opdracht (waarbij ze bijvoorbeeld een zoekmachine gebruiken). Daarna krijgen ze extra uitleg of begeleiding van een docent, waarna ze vervolgens individueel oefenen of anderszins het geleerde verwerken. ICT wordt dan voornamelijk op school gebruikt. Dit model is redelijk flexibel naar niveau en tempo. Dit model wordt van oudsher vaak binnen het basisonderwijs toegepast. De laatste jaren wordt hierbij dus ook ICT ingezet.
In zijn blog geeft Rubens een beschrijving van de onderstaande modellen:
3. Computerlab-klas rotatie model.
4. Individueel rotatie model
5. Flipped classroom model
6. Flex model
7. A la carte model
8. Verrijkt virtueel model
De laatste drie modellen zijn door mij (Rubens) getypeerd.
9. Webinar model
Binnen dit model neemt de virtuele klas of het webinar een belangrijke plaats in. Er wordt dus voor een deel synchroon online geleerd. Daarnaast leren lerenden ook asynchroon online, en krijgt men online begeleiding (synchroon, asynchroon). Lerenden komen echter ook naar school om leerstof via oefeningen, opdrachten, discussie en formatieve toetsen te verwerken. Verder kan men op school terecht voor begeleiding door een docent. ICT wordt met name elders gebruikt. Dit model is eveneens in redelijk flexibel naar niveau en tempo. Het synchrone karakter perkt deze mate van flexibiliteit wat in.
10. 3L model
Dit model houdt integraal rekening met drie locaties waar geleerd wordt: school, online en de werkplek. Voor MBO-studenten in de beroepsopleidende leerweg is dat de beroepspraktijkvorming, binnen het voltijds hoger onderwijs is dat de stage, en binnen deeltijd-onderwijs, de beroepsbegeleidende leerweg en het post-initieel onderwijs is dat de werkplek. Op de werkplek krijgt men instructies (modelling), begeleiding en voert men opdrachten uit die -als het goed is- een relatie hebben met datgene wat men online leert en datgene wat men op school leert. Instructies krijgt men verder vooral online (denk aan kennisclips) en beperkt op school. Op school krijgt men vooral begeleiding, en gaat men actief aan de slag met de leerstof. Verder krijgt men deels online begeleiding (bijvoorbeeld via Skype). ICT wordt met name elders gebruikt. Dit model is behoorlijk flexibel naar niveau en tempo.
11. Complete blend model
Dit model lijkt sterk op het vorige model, met dien verstande dat binnen dit model ook nog expliciet virtuele klas-sessies worden georganiseerd waar op een interactieve manier geleerd wordt. De instructies op school zijn daardoor nog beperkter van omvang. In vergelijking met het 3L model zal het aandeel asynchrone online instructies ook beperkter van omvang zijn. ICT wordt met name elders gebruikt. Dit model is behoorlijk flexibel naar niveau en tempo.
Binnen deze modellen kun je nog diverse leertechnologieën inzetten, en kun je variëren in de mate waarin je ICT gebruikt, en in de mate waarin lerenden zelfsturing hebben. Verder kun je binnen de modellen vaak nog variëren in de balans tussen samenwerkend leren en individueel leren. Uiteraard kunnen docenten er voor kiezen om ook tijdens face-to-face bijeenkomsten leertechnologieën te gebruiken (denk aan zoekmachines of tools als Padlet).
De keuzes die je maakt zijn van diverse zaken afhankelijk. Als je niet de beschikking hebt over virtual classroom-technologie, dan vallen het webinar model en het complete blend model af. Als je docenten over betrekkelijk weinig expertise op het gebied van ICT en leren beschikken, dan kun je slechts geleidelijk overstappen op meer geavanceerde modellen. Investeren in professionalisering is dan een must. Uiteraard zijn leeruitkomsten, leerdoelen en leerinhouden ook van invloed op de keuze voor een model. Bovendien kun je de modellen ook geleidelijk invoeren.
Ontwikkel vooral je eigen model, waarbij deze elf modellen je aan het denken kunnen zetten. Maak je niet te druk om de namen. Focus je op de opzet en inhoud.