Stelselrapportage 2016

Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek.  Vierde jaarlijkse monitorrapport over de voortgang   van het proces van profilering en kwaliteitsverbetering  in het hoger onderwijs en onderzoek.

In de onderstaande tekst wordt een samenvatting gegeven van de samenvatting van het rapport. De complete rapportage van de Reviewcommissie kunt u hier vinden.
A. de Graaff geeft in zijn artikel in Science Guide Prestatieafspraken zijn mislukt, een kritische beschouwing.

De Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek is door de staatssecretaris van OCW in februari 2012 ingesteld om de voorstellen, voortgang en resultaten van de universiteiten en hogescholen te beoordelen in het kader van de prestatieafspraken. Vanaf 2013 rapporteerde de commissie in dat verband op verzoek van de minister van OCW en de bewindslieden van EZ ook jaarlijks over 'de voortgang van het proces van profilering in het hoger onderwijs en onderzoek' op het niveau van het stelsel van het hoger onderwijs en onderzoek. Dit is de vierde en laatste van deze jaarlijkse rapportages.

Het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs en onderzoek
Het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs en onderzoek is, internationaal gezien, van hoge kwaliteit. Die kwaliteit is gedurende de afgelopen jaren verder verbeterd.
In de meest recente editie van het World Competitiveness Report is ons land op de internationale ladder gestegen van de vijfde naar de vierde plaats, voornamelijk ten gevolge van de kwaliteit van de wetenschappelijke onderzoeksinstellingen en de samenwerking van de universiteiten en hogescholen met de private sector. In 2012 stond Nederland nog op de achtste plaats.
Volgens de U21-rankings van hogeronderwijssystemen staat Nederland, net als in 2012, in de top-10 van de vijftig beste hogeronderwijsstelsels wereldwijd. Nederland scoort met name goed op de 'beleidscontext', op de (grote aantallen) open accessbestanden en de (hoge) impact van de onderzoekspublicaties, Wat betreft het aandeel hoger opgeleiden scoort Nederland thans met 45% hoger dan in 2012 (40%). Nederland scoort ook hoger dan het Europees gemiddelde (40%).
Volgens de Innovation Union Scoreboord staat Nederland in de kopgroep (na Zweden en het VK) van de landen met de meest open, hoogwaardige en excellente Europese onderzoekssystemen (zie paragraaf 4.3). De commissie is van mening dat de prestatieafspraken in termen van kwaliteit, studiesucces, doelmatigheid en profilering positieve resultaten hebben opgeleverd die aan de kwaliteitsverbetering van het Nederlandse stelsel hebben bijgedragen. Zij gaat hieronder in op de verschillende onderwerpen die in de prestatieafspraken aan de orde waren.

Kwaliteit bacheloropleidingen
De voortgang ten aanzien van de diverse in de prestatieafspraken gehanteerde kwaliteitsindicatoren voor het onderwijs blijkt positief beoordeeld te kunnen worden. Aangaande de door de instellingen zelf gekozen indicatoren betreffende kwaliteit stelt de commissie het volgende vast. Driekwart van de hogescholen richtte zich op de basiskwaliteit van de bacheloropleidingen en koos daartoe voor de indicator 'studenttevredenheid'. Deze 'studenttevredenheid' is gedurende de periode van de prestatieafspraken voor zowel wo- als hbo- opleidingen gestegen. De universiteiten kozen overwegend voor de kwaliteitsindicator 'deelname aan excellentie-trajecten'; bij deze instellingen steeg de deelname van ongeveer 5 naar 9%.

Met de afronding van de prestatieafspraken is ook de in de Hoofdlijnenakkoorden gestelde norm voor onderwijsintensiteit gehaald: vrijwel alle voltijd bacheloropleidingen in het Nederlandse hoger onderwijs hebben in het eerste studiejaar gemiddeld twaalf of meer contacturen per week.

Wat betreft de docentkwaliteit hebben veel hogescholen hun doel bereikt; het aandeel docenten met een master of PhD graad is gestegen van gemiddeld 61% naar ruim 70%. Ook universiteiten besteden aanzienlijk meer aandacht dan voorheen aan de kwaliteit van de docenten. Het percentage docenten met een Basis Kwalificatie Onderwijs (BKO) steeg van gemiddeld minder dan 20% naar bijna 72% met een maximum van 92%. Daarnaast maken universiteiten steeds meer werk van de Senior Kwalificatie Onderwijs.

Bijna alle universiteiten en hogescholen hebben hun in de prestatieafspraken geformuleerde ambities op het gebied van de 'indirecte kosten' (overhead) gerealiseerd: ze zijn erin geslaagd deze kosten te stabiliseren dan wel te reduceren.

Studiesucces: uitval, switch en rendement
De commissie stelt vast dat veel universiteiten substantiële resultaten hebben geboekt ten aanzien van het terugdringen van de uitval en het verhogen van het rendement. Het gemiddelde rendement in het wo is gestegen van 60% naar 74%.
Vooral de technische universiteiten hebben een grote sprong voorwaarts gemaakt. De uitval is bij de universiteiten gedaald van 17% naar 15%.
In het hbo is het voor een deel van de hogescholen niet mogelijk gebleken om ondanks grote inspanningen de doelstellingen uit de prestatieafspraken ten aanzien van studiesucces te realiseren. Het gemiddelde rendement is gedaald van ongeveer 70% naar 67%. De uitval is wel iets teruggedrongen van 27% naar 25,6%.
Overigens is de daling van het rendement bij de pabo's zeer beperkt en is bij het kunstvakonderwijs sprake van een stijging. De tegenvallende resultaten in het hbo ten aanzien van studiesucces zijn mede het gevolg van het spanningsveld tussen toegankelijkheid, kwaliteit en studiesucces, dat zich het sterkst manifesteert bij de grote hogescholen met een zeer diverse studentenpopulatie. De impact van de verhoogde niveau-eisen op het studiesucces bleek moeilijker in te schatten dan gedacht. Daar komt bij dat een aantal instellingen op onderdelen last heeft gehad van vertraagde wet- en regelgeving.

Nationale prioriteiten
De commissie concludeert dat de hogescholen en universiteiten zich in de prestatieafspraken hebben gericht op nationale beleidsprioriteiten: het terugdringen van de tekorten in bèta en techniek en bijdragen aan de Human Capital Agenda's, sectorplannen en Europese onderwijsmobiliteit. In algemene zin blijkt dat vooral in het wo een flinke groei is gerealiseerd van het aantal studenten dat voor een bèta- of techniekopleiding kiest.

In het hbo is de daling van de instroom van studenten bèta en techniek vanaf 2007 omgezet in een stijging. De doelen in de Human Capital Agenda's waren voor het hbo het meest concreet; het zijn dan ook vooral hogescholen die rapporteren hoe zij op deze agenda's inspelen. De voortgang ten aanzien van de sectorplannen komt, zij het niet volledig, zowel bij de universiteiten als hogescholen aan de orde. Vrijwel alle universiteiten en hogescholen nemen deel aan het EU Erasmusprogramma en ontplooien daarnaast vele andere initiatieven met betrekking tot de internationalisering van hun onderwijs.

Onderwijsdifferentiatie naar niveau, vorm en doelgroep
Differentiatie opleidingenaanbod
Onderzoeksdifferentiatie universiteiten: breedte onderzoeksportefeuille
Onderzoeksdifferentiatie universiteiten: zwaartepunten
Onderzoeksdifferentiatie hogescholen: breedte en zwaartepunten
Onderzoeksdifferentiatie universiteiten: internationalisering
Valorisatie
Regionale oriëntatie
Opbrengsten prestatieafspraken in het licht van de Hoofdlijnenakkoorden
De commissie constateert dat hogescholen en universiteiten bij de afronding van de prestatieafspraken met grote inzet gewerkt hebben aan de in de Hoofdlijnenakkoorden (2011) gestelde doelen. Op onderdelen is veel gerealiseerd: zowel bij hogescholen als universiteiten is grote vooruitgang geboekt op het gebied van studenttevredenheid, docentkwaliteit, en onderwijsintensiteit; het studiesucces aan de universiteiten is aanzienlijk verbeterd. Tevens hebben de prestatieafspraken geleid tot een gevarieerder onderwijsaanbod (niveau, doelgroep, onderwijsvorm).

De commissie stelt daarnaast vast dat de onderzoekscapaciteit van de universiteiten is gegroeid en dat alle universiteiten zwaartepunten hebben gekozen voor hun onderzoek. Hogescholen hebben belangrijke stappen voorwaarts gezet om de (infra)structuur van het praktijkgerichte onderzoek te versterken door verdergaande zwaartepuntvorming en voortgezette (regionale of thematische) samenwerking met andere kennisinstellingen en bedrijven. Valorisatie wordt meer en meer een integraal onderdeel van het instellingsbeleid bij zowel universiteiten als hogescholen.

Opbrengsten prestatieafspraken in het licht van het rapport van de commissie Veerman: toename van de systeemdiversiteit?
Een kernvraag in de analyse met betrekking tot de voortgang van het profileringsproces bij de instellingen en het streven naar differentiatie op stelselniveau is, in het verlengde van het rapport-Veerman (2010), of de diversiteit in het hoger onderwijs en onderzoek is toegenomen. De systeemdiversiteit neemt toe als instellingen zich in toenemende mate onderscheiden op profielkenmerken.

De commissie constateerde hierboven een toenemende differentiatie in het aanbod van hoger onderwijs naar niveau, doelgroep en vorm. In deze zin is (dus) sprake van een resultaat in de richting van de nagestreefde doelstelling. Maar er is ten aanzien van het onderwijsaanbod ook sprake van nog niet gerealiseerde doelen uit het Veerman-rapport. …..

Aandachtspunten voor toekomstig beleid ten aanzien van kwaliteit en profilering
De commissie vindt het van groot belang om het opgebouwde momentum vast te houden: verbetering van studiesucces én kwaliteit én profilering dienen de komende jaren hoog op de agenda te blijven.
Voorts acht de commissie het van belang dat instellingen bij nieuwe afspraken - meer dan nu het geval was - eigen doelen kunnen kiezen, passend bij het nagestreefde profiel. Dit zal naar verwachting de verdere differentiatie op stelselniveau stimuleren. De overheid dient vanuit haar stelselverantwoordelijkheid de kaders te stellen voor afspraken met hogescholen en universiteiten en zorg te dragen voor een onafhankelijke monitoring en beoordeling van de voortgang van het profileringsproces.

Bijlagen
Stelselrapportage 2016. Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek    Vierde jaarlijkse monitorrapport over de voortgang (981.45 kB)